Op grond van art. 1:251 BW oefenen de ouders tijdens het huwelijk het gezamenlijk gezag uit over hun kind(eren). In beginsel blijft deze situatie na de echtscheiding gelijk, en houden de ouders na de echtscheiding het gezamenlijk gezag over hun kind(eren). Op het moment dat tussen de ouders na de echtscheiding een geschil ontstaat over een gezagskwestie en de ene ouder aan de andere ouder geen toestemming voor bijvoorbeeld een verhuizing of een medische behandeling verleent, kan bij de rechtbank op grond van art. 1:253a BW een verzoek om vervangende toestemming worden ingediend. In dat geval verzoekt de ene ouder aan de rechter om vervangende toestemming en verzoekt de ene ouder de rechter te bepalen dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de andere ouder. De rechtbank verleent vervangende toestemming indien dit haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Vervangende toestemming kan ook aan de rechtbank worden verzocht ingeval een genderdysfoor kind met hormoontherapie zou willen starten en de ouders het hierover niet eens zijn. De rechtbank Gelderland heeft op 21 februari 2022 op een dergelijk verzoek beslist (ECLI:NL:RBGEL:2022:1261). In deze zaak wenste de moeder vervangende toestemming te verkrijgen zodat het minderjarige kind hormoontherapie kon starten. Het ging in deze casus om een kind van 11 jaar dat was geboren als meisje, maar had aangegeven zich een jongen te voelen. Bij het kind werd genderdysforie vastgesteld, dat wordt gekenmerkt als een sterk gevoel van onbehagen over het geslacht waarin iemand is geboren en/of opgegroeid. Aangezien de vader van het kind geen toestemming gaf om het kind te laten starten met puberteitsremmers, diende de moeder van het kind op grond van artikel 1:253a BW een verzoek in om vervangende toestemming te verkrijgen voor het verstrekken van puberteitsremmers.
De rechtbank wees het verzoek van de moeder toe en overwoog hiertoe dat, nu dit de intrinsieke wens is van het kind, het in het belang van het kind is dat wordt gestart met puberteit remmende medicatie. De puberteitsremmende medicatie creëert een periode van verlengde diagnostiek. Immers, door puberteitsremmende medicatie wordt min of meer een ‘pauzeknop’ geactiveerd, waardoor de vrouwelijke ontwikkeling wordt geremd. Indien bij het kind in de toekomst omtrent de behandeling toch nog twijfels zouden rijzen, kan ervoor worden gekozen om te stoppen met het innemen van de medicatie. Dan zou de vrouwelijke ontwikkeling bij het kind weer vervolgd worden.
De rechtbank woog ook de reeds ontstane en te ontstane psychische schade die zou ontstaan indien de hormoontherapie niet toegepast zou worden mee. Door het kind niet te laten starten met hormoontherapie, zou de psychische schade door de vrouwelijke ontwikkeling steeds groter worden.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde een second opinion bij het Radboud UMC aan te vragen, teneinde te bewerkstelligen dat ouders na uitkomst hiervan op één lijn komen te liggen. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende aanleiding bestond om een second opinion af te wachten, alvorens kan worden gestart met de medicatie. Dit mede omdat er voor de rechtbank geen zicht bestaat op de termijn waarbinnen een afspraak in het ziekenhuis kan worden ingepland en de vrouwelijke ontwikkeling bij het kind door zou gaan, met alle (mogelijke) gevolgen van dien.