Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Er kunnen zich situaties voordoen, die het noodzakelijk maken dat één van de ouders het gezag over een minderjarige uitoefent. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zondermeer met zich mee dat het gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarige aangaan én dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.

De lagere rechtspraak heeft een tussenvorm ontwikkeld tussen gezamenlijk en eenhoofdig gezag, in een poging één van de ouders een bepaalde rechtspositie te geven als de daadwerkelijke gezamenlijke gezagsuitoefening niet haalbaar, is omdat het kind dan klem komt te zitten tussen de ouders. In de lagere rechtspraak komt het voor dat ouders samen het gezag uitoefenen, maar dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat slechts één van de ouders de beslissingen over de dagelijkse opvoeding en verzorging en alle andere belangrijke beslissingen in het leven van de minderjarige neemt, bijvoorbeeld met uitzondering van een specifiek in een rechterlijke uitspraak omschreven beslissing.

Inmiddels is deze vorm van gezag drie keer aan de orde geweest bij drie verschillende gerechtshoven. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 25 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:761) geoordeeld over uitgekleed gezag. Deze uitspraak is gevolgd door een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:5194) en Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2954). Deze gerechtshoven oordelen dat de wet geen civiel rechterlijk uitgekleed gezag kent. Alle drie de gerechtshoven wijzen dan ook een verzoek om uitgekleed gezag af.

Het Gerechtshof Den Haag en het Gerechtshof Amsterdam noemen nog als argument dat uitgekleed gezag niet als aparte categorie in het Centraal Gezagsregister kan worden geregistreerd. Dat zou dan betekenen dat, ingeval er sprake is van uitgekleed gezag, het Centraal Gezagsregister niet de juiste informatie oplevert. Naar de buitenwereld zou er dan onduidelijkheid kunnen ontstaan over de daadwerkelijke juridische positie van de ouders.

Het is dus óf gezamenlijk gezag óf eenhoofdig gezag indien het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders.

Ondanks dat de Hoge Raad nog niet geoordeeld heeft over deze vorm van gezag, lijkt uitgekleed gezag geen bestaansrecht toe te komen, nu inmiddels drie gerechtshoven een verzoek, dat neerkomt op uitgekleed gezag, hebben afgewezen.